Verhaal van de maand

Bertus Mens, een oud leerling.


Voldaan had ik mij, vermoeid na een lange werkdag, in de leren tweezitsbank genesteld en de krant gepakt om deze eens uitgebreid te gaan lezen, toen de buitendeurbel ging. En na twee seconden nog een keer. Ik keek verstoord naar buiten of ik iets zag, maar op de stoep voor mijn huis was niets te zien. Ik keek op mijn horloge. Half zes. Ik verwachtte geen bezoek, zag ook geen weghollende kinderen en dus besloot ik maar, enigszins nieuwsgierig, naar de deur te gaan. Weer ging nadrukkelijk de bel. Ik weet niet of het aan je humeur ligt, maar de klank van de bel klinkt de ene keer anders dan de andere keer. Vandaag klonk hij kordaat, om niet te zeggen opdringerig. Ik opende de huiskamerdeur en zag aan de andere kant van de gang een man op de stoep staan. In zijn linkerhand hield hij een plastic tas vast en zo te zien was deze goed gevuld. Ik opende deur.

‘Goedenmiddag meneer Ten Cate,’ zei de man op een vriendelijke toon. ‘Goedenmiddag,’ antwoordde ik enigszins verbaasd, zo niet overdonderd kijkend. Kent de man mij, dacht ik. Ik hem in elk geval niet. Dadelijk dacht ik aan mijn naambordje. De bekende tactiek.

Of toch. Kende ik hem toch. Die trekken in zijn gezicht, die wegdraaiende, maar ook enigszins brutale ogen. Bertus Mens schoot me te binnen. Bertusje Mens. Hij zat bij mij in groep zes. Hoe lang is dat geleden. Vier- vijfentwintig jaar misschien. Hij zat links achterin, voor Anita en achter Mirjan.

Ik zie hem nog zitten, of liever gezegd, liggen. Hij lag altijd languit over zijn tafeltje. Hij spookte altijd iets uit (maar wàt, daar kwam ik toen nooit achter) of verstopte zich voor mij om waarschijnlijk geen beurt te krijgen. Eerst had ik moeite met dat gehang van hem, vermaande hem, riep hem tot de orde maar na enkele weken hield ik het voor gezien. Zo gauw hij een grote mond had of bepaalde lessen niet maakte, stuurde ik hem met een flink portie overschrijfwerk de gang in. Voor mij de gemakkelijkste manier. (Van enige kindvriendelijkheid was toen nog geen sprake.) Meedoen of wegwezen was het motto! Werd het eindelijk eens rustig in de klas. Bertus Mens, hoe is het mogelijk.

‘Meneer Ten Cate,’ vervolgde Bertus onverstoord (hij herkende mij in elk geval niet), ‘hebt u wel eens gehoord van de Stichting ter Bevordering van de Beweeglijkheid van Gehandicapten?’

Ik moet hem stom verbaasd hebben aangekeken, want hij antwoordde er meteen achteraan: ‘Nee dus.’

‘Nee dus,’ herhaalde ik.

Ik herinner me dat gymnastiek zijn lievelingsvak was. Aan rekenen, taal en aan de zaakvakken had hij een broertje dood, maar aan gymnastiek... Ik gaf het toen nog zelf. Wat was die jongen lenig en wat een durfal was hij. Hij was niet alleen goed, hij assisteerde mij ook altijd bij het klaarzetten van de zware toestellen. Zo sociaal als hij was tijdens de gymles, zo asociaal gedroeg hij zich in de klas ten opzichte van mij, mijn collega’s en de andere leerlingen. Die Bertus Mens. Toch nog goed terecht gekomen dus.

Hij zag er trouwens onverzorgd uit. Haar, dat in slierten over de vette kraag van z’n jas viel, waarin trouwens ook nog enkele scheuren te zien waren, een gezicht dat wel met een scheerapparaat was bewerkt, maar hardnekkige stoppels waarschijnlijk niet meer de baas had gekund, een donkerblauwe spijkerbroek waarvan de uiteinden van de pijpen over de sandalen vielen en in zijn rechteroor een zo te zien gouden oorringetje.

‘Van de Stichting van wat?’ vroeg ik nog eens.

‘Van de Stichting ter Bevordering van de Beweeglijkheid van Gehandicapten, de zgn. SBBG.’

‘Nee,’ antwoordde ik nog eens, ‘nee, daar heb ik nog nóóit van gehoord.’

Die Bertus, onvoorstelbaar. Gehandicaptenwerk. Dat had ik nooit verwacht. Was het niet Bertus die, eens in een rij lopend terugkomend van een gymnastiekles, een passerende blinde vrouw pootje haakte om dat vervolgens, ondanks de vele kinderen die het gezien hadden, glashard te ontkennen?

Ik was benieuwd wat er uiteindelijk van hem terechtgekomen was. Hoewel ik hem, na een vluchtige taxatie, al in gedachten geplaatst had op een trede van de maatschappelijk ladder en dat, dat zult u begrijpen, was geen hoge trede, sprak hij toch redelijk goed Nederlands. Bovendien kwam hij zelfverzekerd en geduldig over. Het doel van de opbrengst was ongetwijfeld een goede, maar een zichzelf respecterende Stichting stuurt toch niet een, hoe moet ik het noemen, een eh....heel erg onverzorgde medewerker op pad?

Ik keek hem argwanend aan. Zijn ogen bewogen onrustig. Dat was vroeger ook al zo, als ik hem eens weer op het matje had geroepen. Toen al en nu dus nog steeds durfde hij je niet recht in de ogen te kijken. Alsof hij iets te verbergen had, of zich ergens voor schaamde. Maar ik wist beter. Schaamtegevoel had Bertus nooit. Het zou me verbaasd hebben...

‘De Stichting heeft als doel, en de naam zegt het uiteraard al, om gehandicapte mensen mobieler te maken,’ onderbrak hij mijn gepeins. ‘Ook gehandicapten hebben te maken, zo niet te lijden, onder een zich aan de gezondheidszorg terugtredende overheid. De SBBG wil door allerlei soorten acties geld inzamelen om deze mensen te helpen. Begrijpt u?’

Waar haalt hij de taal vandaan, dacht ik. Mobieler maken, hoe komt hij er aan. Een aan de gezondheidszorg terugtredende overheid. Het zijn nog al zinsconstructies. Had ik hem dan zo onderschat vroeger. Of had hij toch op latere leeftijd nog een vorm van voortgezet onderwijs gevolgd. Na de basisschool had ik eigenlijk nooit meer iets van hem gehoord of gezien.

Natúúrlijk begreep ik het wel, maar de combinatie maakte mij achterdochtig. SBBG en Bertus Mens. Er komen vaak allerlei venters en collectanten aan de deur. Natuurlijk zijn er de bekende inzamelingsacties waar je graag voor geeft. Maar de SBBG en Bertus Mens? Dit kan niet, flitste door mijn hoofd. Dit riekt naar oplichting. Van de SBBG heb ik nog nooit gehoord. En Bertus Mens ken ik van vroeger. Zou ik hem om z’n legitimatiebewijs vragen? Normaal doe je dat nooit bij een deurventer of een collectant. Maar in dit geval. Hoewel, stel je voor dat hij heel agressief zou reageren. Tegenwoordig gedragen mensen zich onvoorspelbaar. Ik lees het in de krant, zie het voor de televisie. Het spel maar meespelen dan?

‘Wat verkoopt u eigenlijk?’ Ik werd even heel formeel.

‘Worst, verse worst, vijf euro per stuk en drie voor een tientje. En, meneer Ten Cate, ze zijn van de keurslager en overheerlijk van smaak!’

Hij opende de plastic tas en waarschijnlijk overtuigd van het feit dat hij een klant had, gunde hij mij er een blik in. Daar lagen inderdaad een aantal verse worsten, zeker een stuk of vijftien. Ik twijfelde niet aan de smaak van Bertus, maar ik kreeg het gevoel dat elke worst mij afzonderlijk diep in m’n ogen keek en mij iets wilde zeggen.

Bertus Mens, één van m’n eerste leerlingen, de inhoud van de tas èn de buitentemperatuur deden mij besluiten met onmiddellijke ingang vegetarisch te worden.

‘Wij zijn vegetarisch,’ zei ik. Het moet bevrijdend hebben geklonken. ‘Het spijt me, maar u zult begrijpen dat ik dus geen worst koop. Ik wens u verder heel veel succes met uw actie.’

Uiterlijk onbewogen, geen woord meer zeggend, draaide hij zich om. Hoewel enigszins gehinderd door zijn te lange broekspijpen, verdween hij snel uit zicht.

Die Bertus Mens.