Verhaal van de maand

Patiënt meneer Roel

‘Waar zal ik dit in doen Anja?’
Riek hield de leesbril voorzichtig in de hoogte.
‘Doe maar in hetzelfde tasje. Hij komt het thuis vanzelf tegen.’

Riek stond met de leesbril en een wat ruim uitgevallen toilettas in haar handen. Ze keek nog eens rond. Samen met haar collega Anja had ze een half uur geleden de opdracht gekregen de spulletjes van patiënt meneer Roel in zijn tas te pakken. De operatie gisteren was geslaagd, de patiënt voelde zich goed en reageerde bovendien uitstekend op de testjes die de chirurg vanochtend had gedaan.

‘Hoe voelt u zich?’
‘Goed dokter. Prima zelfs.’
Het was tien uur. De chirurg deed zijn controleronde en maakte met zijn patiënten een kort praatje. De hoofdzuster noteerde af en toe een opmerking in een aan het bed hangende status.
‘De wond trekt niet?
‘Nee dokter.’
‘Ook geen hoofdpijn?’
‘Nee dokter.’
De arts keek hem nadenkend, onderzoekend aan.
‘Tja, ik wilde u eigenlijk morgen naar huis sturen, maar als u zich zo goed voelt heb ik er niets op tegen als u vanmiddag al zou gaan. Wat vindt u daarvan?’
‘Ik wil graag naar huis dokter. Ik voel me prima. Dus…’
‘Kan uw vrouw u halen?’
‘Jazeker.’
‘Bel haar dan maar. Eh,… wel rustig aan doen hè! Ik zie u over drie weken wel weer op de controle. Tot dan.’
‘Prima dokter, bedankt. Tot ziens.’

Alle kleren waren inmiddels in de tas gedaan, uitgezonderd de kleding die hij straks aan zou trekken. Anja keek naar de patiënt die nog rustig lag te slapen. Hij had met zijn vrouw afgesproken dat ze om vier uur vanmiddag zou komen.

‘Kan ik nog mooi even een tukje doen,’ had hij lachend tegen haar gezegd. ‘Ik word elk jaar een jaartje ouder meissie,’ knipoogde hij.
‘Binnenkort word ik tachtig.’
Anja keek naar de slapende patiënt en glimlachte.

Tijd vliegt. Het is een bekende uitspraak. En onbewust (of misschien bewust) geef je daarmee aan dat je ouder wordt. Je zegt het tegen iemand anders en anders zegt die ander het wel tegen jou. Je wordt ouder in leeftijd. Langzamerhand steeds ouder. Je gaat het min of meer zeggen, denk ik, als er kleine gebreken gaan optreden in je lichamelijk functioneren. Kleine en helaas soms ook grotere mankementjes. Een pijntje hier, een pijntje daar. In de wachtkamer bij de huisarts zie je soms een bekende zitten. Hij (of zij) kijkt eerst wat ongemakkelijk, misschien jij ook, maar je aanvaardt je lot. Je wordt immers ouder… Alhoewel, ouder worden kan natuurlijk ook een zegen zijn… En je zegeningen moet je tellen! Toch?

‘Moet ik zijn gehoorapparaat ook in de toilettas doen?’
‘Doe maar,’ antwoordde Anja.
‘Weet je waar zijn gebit ligt?’
‘Nee.’
‘Niet in de bovenste la?’
‘Nee.’
‘In de tweede dan.’
‘Ook niet.’
‘Hè, waar kan die dàn zijn?’
Riet keek Anja aan.
‘Misschien in de badkamer? Ik ga direct kijken.’
‘Ook niet,’ zei ze toen ze even later weer terug was.
‘Waar kan dat stomme gebit nou gebleven zijn? Dat neemt een ander toch niet mee zou je denken. Alhoewel, tegenwoordig…’
‘Heb je ook in de douchecabine gekeken? In het zeepbakje?’
‘Nee.’
Anja haastte zich nog eens de zaal uit naar de badkamer.
‘Nee, ook niet.’

‘Meneer Roel, meneer Roel.’ Anja tikte hem tegen zijn linker schouder. ‘Meneer Roel, het is al drie uur geweest hoor. U moet opstaan, uw vrouw komt u toch halen zo meteen.’
Verbaasd keek de wakker wordende patiënt om zich heen.
‘Wat zei je? Mijn vrouw?’
‘U gaat toch naar huis zo meteen.’
Meneer Roel keek de zuster enigszins verbaasd aan, intussen de bovenste la van zijn naast het bed staand kastje open trekkend. Zijn hand voelde tastend de la rond.
‘Bent u het al weer vergeten dan. U gaat zo meteen naar huis.’
‘Wat zei je?’
‘Dat u straks naar huis gaat. Wat zoekt u?’
‘Mijn gehoorapparaat.’
‘Dat hebben we in uw toilettas gedaan.’
‘Wat zei je?’
‘Dat hebben we in uw toilettas gedaan. Maar, we hebben een ander probleem.’
‘Een probleem?Wat voor probleem?’
‘We kunnen uw gebit nergens vinden.’
‘Wat zei je?’
‘We kunnen uw gebit nergens vinden. Weet u waar dat zou kunnen zijn?’
‘Ja natuurlijk weet ik dat.’ Het klonk een beetje verontwaardigd.
‘Waar is het dan?’
‘Op zijn vaste plek natuurlijk.’
‘En waar is dat?’
‘Hier.’ Meneer Roel trok zijn mond ver open. ‘Hier is mijn gebit meissie.’ Hij tikte met zijn wijsvinger tegen zijn tanden en kiezen, onder en boven.
Stomverbaasd keek de zuster naar zijn gebit. Haar mond viel open van verbazing.
‘Hebt u geen kunstgebit? Hebt u uw eigen tanden en kiezen nog?’
‘Jazeker meissie. Dat’s één van de zegeningen die ik nog tel.’
Hij keek haar glimlachend, een beetje geheimzinnig knipogend, aan.
‘Eén van de vele zegeningen trouwens…’

Toen hij een half uur later aan de arm van zijn vrouw de zaal uitschuifelde, stonden Anja en Riek hem vrolijk lachend uit te zwaaien… Vol bewondering!