Verhaal van de maand

Herfst


Een Haibun is een beknopt maar beeldrijk stukje proza waarin enkele haiku zijn verwerkt. Het is een beschrijvend stukje proza, bijvoorbeeld een reisbeschrijving van of een anekdote uit het leven van de schrijver, de ik-figuur in het verhaal. De haiku’s vormen geen herhaling van de tekst, of andersom, maar er is wel een subtiele relatie tussen beide. Aan de lezer de taak om de relatie te ontdekken. Kenmerkend zijn de verfijnde beschrijvingen, het associatief denken en de milde spot met het verschijnsel mens…




Bladeren vegend
leunde de man even op
oude lauweren

Hij, de oude man, denkt aan vroeger. Als kind ging hij vaak met zijn opa en oma het bos in. Wandelen. Veel lange wandelingen heeft hij gemaakt. Vooral in de herfst. Ja, vooral in de herfst. Die kleuren, een schilderspalet op modderige grond. Over de sloot heen kijkt hij in de verte. Daar, waar het bos begint. Zijn bos. Hoeveel jaren woont hij hier nu al. Vijftig? Zestig?
Nee, nog langer. En al heel veel jaren alleen. Helemaal alleen. Hij ging niet mee om de kleuren. Nee, hij ving de dwarrelende bladeren die van de bomen vielen.

al bladverliezend
vieren eiken uitbundig
herfst langs de bosrand

Die grote vijfarmige bladen van de eik vooral. Op de zwartwit foto, de enige foto uit zijn jeugd, zie je dat hij genoot. Zijn wit gezicht steekt schril af tegen het donker van de bomen. Dat was ook de reden dat hij bij zijn grootouders woonde. Bij het bos, in de natuur. Zuivere lucht.
‘Dat is goed voor je longetjes.’ Oma zei het steeds weer als hij vroeg waarom hij niet bij zijn ouders woonde.
Later begreep hij het waarom pas. Veel later, toen hij man werd.

dan heel plotseling
onverwachte zonnestraal
mistige herfstdag

Ik zie hem staan, de oude man. Hij ziet er moe uit. Het is ook geen alledaags werk. Bladeren vegen, een dankbaar werk voor een moment. Ik kijk omhoog. De bomen hangen nog vol met bedruppelde bladeren
Hij kijkt me vriendelijk aan. Ik zie hem glimlachen. Waarom? Omdat hij mij ziet? ‘Zo jongeman.’ Meer zegt hij niet
Hij zegt nooit veel als ik de krant bij hem in de brievenbus gooi. Zo jongeman. En zo jong ben ik toch ook al niet meer. Ik knik naar hem. Hij schenkt verder geen aandacht aan me. De bezem gaat weer van achter naar voren.
Nog drie kranten.

de wind steekt op en
kleedt de bomen verder uit
mijn ogen tranen.