Verhaal van de maand

De bloemkoolman

De man zat alleen, een beetje afgezonderd aan een tafeltje voor vier personen op het terras van De Beurs in Meppel. We lagen er onlangs met onze boot, in de binnenhaven. Heel gezellig, omdat je bij de bewoners voor het huis ligt. Het zijn als het ware voor even je buren.
Hij zag er niet al te fris uit. Flinke stoppels op ingevallen wangen, oude kleren die je zag stinken, blote voeten in goedkope plastic sandalen. Hij was opvallend, maar hij gedroeg zich onopvallend. Het viel me op dat enkele gasten die plaats namen even naar hem knikten maar verder geen aandacht aan hem schonken. Steeds knikte hij minzaam, of was het beschaamd, terug. Heel even maakte hij oogcontact om vervolgens direct weer in zijn schulp te kruipen: voorover gebogen, naar de grond starend, zijn beide armen leunend op het ronde tafeltje waaraan hij zat. Of hing. Zijn magere lichaam deinde bijna niet zichtbaar in een langzaam ritme op onhoorbare muziek.

Tegen een waarschijnlijk door de gemeente geplaatst hek stond een fiets met een grote mand op een bagagedrager voor op de fiets. Tegenwoordig zijn dit soort fietsen trouwens weer ‘in’! Roestig, met moeite de tand des tijds dragend, maar zo te zien compleet met bel en verlichting. Tussen voor- en achterwiel had zich een herdershond geposteerd. Een mager beest, tong uit zijn bek, maar trouwe ogen.
Wat wel goed verzorgd was aan de man was zijn snor. Een krulsnor die in twee punten eindigden en hem een vriendelijke uitstraling bezorgde. Onbewust voelde ik eens onder mijn neus. Niet veel soeps vergeleken met de man, concludeerde ik. Wel dacht ik even aan Freek, een goede tennisvriend waar ik ooit eens wedstrijden mee tenniste. Ook hij had zo’n kolossale krulsnor…
Een ober liep naar het tafeltje waaraan de man zat en zette er een klein bord op. Leeg. Links van het bord legde hij een vork en rechts een mes. Tussen de beide mannen werd geen woord gewisseld. Het was een stomme film die zich voor mijn ogen afspeelde.
Intussen waren links en rechts van de man enkele echtparen of vrienden, reüniërende familieleden misschien, begonnen aan hun maal.

Wij genoten intussen van het dagmenu: gebakken aardappeltjes met een heerlijke entrecote, een mooie lobbige, pittig smakende saus en een schaal boontjes. Halverwege de maaltijd bracht de ober ons nog een schaaltje met bloemkool, eveneens gedompeld in een, naar wat bleek, zoete kaassaus.
‘Een restje voor de keurmeester graag,’ mompelde de ober, nauwelijks verstaanbaar.
We keken hem vragend aan. ‘Voor de keurmeester? Een restje van de bloemkool?’
De ober keek ons indringend aan, intussen met zijn ogen geheimzinnig draaiend naar de nog steeds alleen zittende man. ‘Hij keurt de bloemkool.’
We keken naar de man en zagen diverse schaaltjes op zijn tafeltje staan. Eén er van, zojuist neergezet door zijn buurman, was nog half vol.
‘Moeten we hem dat brengen?’
‘Heel graag als u wilt. En laat u het alstublieft niet koud worden. Dat vindt hij niet lekker namelijk!’

Ons ongemakkelijk voelend, een beetje opgejaagd misschien zelfs, namen we elk een volle lepel bloemkool.
‘Breng jij het?’
‘Doe jij het maar.’
Behoedzaam, het schaaltje met een servet vasthoudend, liep ik naar de man. ‘Alstublieft, eet u smakelijk.’
Hij knikte, keek me heel even vriendelijk, met zijn ogen glimlachend, aan.
‘Zei hij nog wat?’
‘Nee, hij glimlachte alleen maar. Heel even. Met zijn ogen.’
‘Met zijn ogen?’
‘Ja, met zijn ogen.’ Ik zag dat er weer een schaaltje werd neergezet. ‘Weet je, ik denk dat hij ons, dat wil zeggen ons niet maar de anderen, voor de gek houdt.’

‘Vertel me nou eens,’ vroeg ik de ober toen ik binnen afrekende, ‘wat is dat nou voor een man. Waarom moet iedereen een deel van zijn bloemkool afstaan? Ik heb dit nog nooit meegemaakt.’
De ober glimlachte terwijl hij met een serieuze stem antwoordde: ‘Elk kwartaal staat er in ons culinair vakblad dat de bloemkool van De Beurs de lekkerste bloemkool van de noordelijk provincies is. En wij denken dat deze man,’ hij wees nog eens met zijn ogen richting het terras, ‘voor de voor ons zo positieve recensie zorgt. Begrijpt u?’
‘Nee,’ antwoordde ik, ‘nee. Ik begrijp het niet. Maar ik vond de bloemkool wel lekker. Ik zal er eens over schrijven!’
Toen we weg liepen keek hij ons met gefronste wenkbrauwen verbouwereerd na…